
Geneeskrachtige kruiden
Het leren over geneeskrachtige kruiden opent de deur naar een verbinding met de natuur en biedt waardevolle kennis om je gezondheid en welzijn op een natuurlijke manier te bevorderen. En deze kruiden groeien gewoon in jouw tuin, in bermen of langs de waterkant. Waarschijnlijk ben je op je wandel tochten er al honderden keren langs gelopen, zonder het kruid op te merken en zonder te weten wat dit kruid voor jou en jouw gezondheid kan betekenen. Daarom wil ik je graag meenemen in de wondere wereld van kruiden. Ga je mee?
Geschiedenis
Kruiden worden al eeuwenlang gebruikt voor hun geneeskrachtige eigenschappen. Je zou bijna vergeten dat kruiden aan de basis ligt van moderne geneeskunde. De oudste geschreven informatie over geneeskrachtige planten dateert van ongeveer 5.000 jaar v.Chr. en is vastgelegd in spijkerschrift op kleitabletten. In oude beschavingen zoals China, India en Egypte zijn eveneens teksten teruggevonden over de werking en toepassing van kruiden.
Hippocrates, de grondlegger van de natuurgeneeskunde, heeft een uitgebreide verzameling geschriften nagelaten waarin hij de geneeskrachtige eigenschappen van kruiden beschrijft. Na hem volgden vele andere invloedrijke kruidenkenners, met Galenus als een van de meest prominente.
In de tijd van Karel de Grote, die zijn residentie in Aken had, kreeg de kruidengeneeskunde een belangrijke impuls. Hij voerde een verordening uit, bekend als De Capitulare de Villis, waarin werd bepaald dat op alle landgoederen bepaalde bomen, gewassen en kruiden verbouwd moesten worden om hongersnood en ziekten te bestrijden. Deze verordening bevatte een lijst van 78 essentiële kruiden.
De middeleeuwen stonden bekend om hun kloostertuinen en kruidenateliers. Een belangrijke figuur in de kloostergeneeskunde was Hildegard van Bingen (1098-1179), een abdis die haar kennis over kruiden en hun genezende werking vastlegde in geschriften die tot op de dag van vandaag worden geraadpleegd.
De grote herboristen
Tijdens de renaissance brachten drie invloedrijke Nederlandstalige herboristen prachtige kruidenboeken uit die veel waardering genoten in heel Europa.
Rembert Dodoens (1517-1585) uit Mechelen was een vooraanstaand arts en diende als lijfarts van Maximiliaan II van Oostenrijk en Rudolf II. Later werd hij professor aan de universiteit van Leiden.
Carolus Clusius (1526-1609), afkomstig uit Frans-Vlaanderen – waar destijds nog Nederlands werd gesproken – speelde een sleutelrol in de ontwikkeling van botanische tuinen. Hij richtte de botanische tuin in Wenen op onder keizer Maximiliaan van Oostenrijk en werd professor in de plantkunde aan de universiteit van Leiden. Daarnaast legde hij de basis voor de tulpenteelt in Nederland.
Matthias de Lobel (1538-1616), beter bekend als Lobelius, kwam eveneens uit Frans-Vlaanderen. Hij was lijfarts van Willem van Oranje en werkte als herborist aan het hof van koning James I van Engeland. Zijn bijdragen aan de plantensystematiek zijn van groot belang geweest.
Hun beroemde kruidenboeken werden in Antwerpen uitgegeven door de gerenommeerde drukkers Plantijn en Moretus, waardoor hun kennis breed verspreid werd.
Plantennamen
Zowel bij de Grieken als de Romeinen hadden de kruiden meestal verschillende namen. Hoe merkwaardiger en indrukwekkender de plant er uitzag, des te meer namen gaf men haar. Dat zorgde vaak voor verwarring. Deze traditie is tot in de eerste helft van de vorige eeuw blijven bestaan. In de oudere kruidenboeken werden altijd meerdere namen vermeld die van streek tot streek verschillend waren. Tegenwoordig hebben kruiden naast hun wetenschappelijke naam slechts één Nederlandse naam zodat verwarring is uitgesloten.

De opkomst van de moderne geneeskunde
In de achttiende eeuw slaagde men er steeds beter in om werkzame stoffen uit kruiden te extraheren. Een bekend voorbeeld hiervan is aspirine, waarvan een belangrijk bestanddeel afkomstig is uit de wilg. Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat de kruidengeneeskunde geleidelijk op de achtergrond raakte.
Na de Renaissance brak een periode aan waarin wetenschap en technologie sterk vooruitgingen. Ontdekkingen zoals de erfelijkheidsleer van Mendel en de microscoop van Leeuwenhoek droegen bij aan een nieuw begrip van het menselijk lichaam en ziekten. De chemische geneeskunde ontwikkelde zich verder: werkzame stoffen werden niet alleen uit kruiden gehaald, maar ook synthetisch nagemaakt – een benadering die bekend werd als allopathie. Hierdoor kwam de nadruk steeds meer te liggen op chemische geneesmiddelen.
Toch bleef de kruidengeneeskunde niet volledig in de schaduw. De Franse arts Henry Leclerc, die leefde rond de eeuwwisseling van 1900, onderwierp de werking van kruiden aan een wetenschappelijk onderzoek. Hij introduceerde hiervoor de term Fytologie, waarmee hij een brug sloeg tussen traditionele kruidenkennis en moderne wetenschap.